Het dorpje heette ‘Le Ciel’, ‘de hemel’, maar de kerk zat daar op slot. Het meisje heette Angela maar zij gedroeg zich als een kreng tegenover de andere meiden in de klas. De jongen heette Bas maar hij werd gepest omdat hij zo’n hoog stemmetje had. Namen, het zijn vlaggen die niet altijd de lading dekken waarover zij uitgevouwen zijn. Hoewel, in de hemel zal de kerk toch wel overbodig geworden zijn?
De term hemel op zich is ook niet éénduidig. Men kan er de ruimte van God mee aanduiden, zoals in het Onze Vader. Of een staat van geluk: ‘ik ben in de zevende hemel met mijn nieuwe laptop.’ Maar ook de sterrenlucht in de uitdrukking: er is een nieuwe komeet aan de hemel verschenen. En ik hoor mijn moeder nog verschrikt uitroepen ‘hemeltjelief!’ als zij ergens ontdaan over was.
In de kerk wordt niet veel meer gesproken over de hemel. Wij gelovigen zijn er wat mee verlegen. Het lijkt erop alsof de hemel nu in dezelfde categorie valt als fladderende engelen, sinistere demonen en de hel. Al deze begrippen heeft de kerk in de loop van de eeuwen opgepikt en vormgegeven. Mythische begrippen eigenlijk. Ze lijken nu opgeborgen als oude relikwieën. In een mooi kistje. Wij kijken er nog wel eens naar, glimlachen er vertederd om maar doen er niets meer mee. Het christelijk geloof is eindelijk volwassen geworden.
We hebben afgelegd wat kinderlijk was en zijn, als adolescenten, op zoek naar nieuwe formuleringen, nieuwe ideeën. Dat valt niet mee en is soms een struikelpartij. Denk maar terug aan uw eigen adolescentie. Maar er is geen weg terug en geen jongvolwassenen wil ook meer terug naar zijn of haar kindheid. Dat wordt door hen al gauw als kindsheid ervaren.
Wij moeten de oude betekenis van hemel maar loslaten. Of doen zoals de schrijver van Genesis 1. ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde. ’En verder spreekt hij met geen woord over de hemel. Alleen maar over de aarde. Alsof hij wil zeggen: ‘Richt je daar nou maar op, dat is je thuis. Over die hemel weet ik niks en daar gaat het de Schepper ook niet om. Hij is begaan met de aarde en zijn mensen.’ Laten wij dat ook maar zijn.
Komt een zeer verontwaardigde man bij de hemelpoort. Hij bonkt woedend op de deur. Petrus doet open en laat de man niet meteen binnen. ‘Ik wil ogenblikkelijk je baas spreken’ barst de man los, ‘waar is Hij?’ ‘Ach meneer’ reageert Petrus ‘Hij is hier niet, Hij is bij zijn mensen op de aarde. En ik denk dat Hij hier nog wel even weg blijft.’
René Romijn