Ik kom wel eens in Moddergat. Die naam klinkt bepaald niet als een belofte en dat wil ik ook maar zo houden. Dan komt daar misschien niet te veel volk op af. Je kunt daar de Waddendijk op klimmen en bovenop ontdek je dan een wonder: het lijkt daar alsof je aan het eind van de wereld staat. Van links tot rechts, zover je oog reikt, zie je Waddenzee met een imponerende hoeveelheid lucht erboven. In de verte aan de horizon zie je nog streepjes van de Waddeneilanden. Maar het lijkt wel alsof je daar gewoon overheen kunt kijken. Een onbelemmerde verte. Het einde van de wereld.
Vroeger dacht men dat de aarde plat was. En dan kwam je bij de rand van de aarde in gevaar: je kon er zomaar afvallen. Nu weten wij dat de aarde rond is. En dat je daar niet af kunt vallen. Toch ook een gek idee! Bij het Wad vloeien al die gedachten weg. Ik kijk en zie wat oneindigheid is. Ik heb genoeg aan de verbluffende schoonheid van de natuur.
Voor mij is Moddergat een soort pelgrimsoord. Ja, nou moet het niet gekker worden! Met zo’n naam?! Ja, toch wel. Je kunt daar het grote niets in lopen. Een heel eind zelfs over een smal dijkje dat recht het Wad insteekt. Je kunt er éénworden met het blauw of met het grijs. Je kan er het vermoeden krijgen van Iets dat groter is dan jijzelf. En dat kan daar overweldigend veel zijn.
Zo sta ik daar wat te mijmeren over grote dingen als er in de verte een bootje aankomt. Dat gebeurt daar wel vaker, maar die varen dan richting Lauwersoog, naar de haven. Dit bootje komt mijn kant uit. Een plat schuitje, een rubberboot? Zie ik daar nou allemaal mensen op zitten? Ik blijf kijken en glij uit mijn droom over deze prachtige wereld. Zo een boze droom in. Vluchtelingen! O jee, wat nu? Ze varen niet alleen het Wad op maar ook mijn wereld binnen. Dit is niet één van die verre kusten, dit is Moddergat! En ik sta erbij en ik kijk ernaar. Laat ik het over aan de marechaussee? Die zal toch wel snel gealarmeerd worden. Of doe ik zelf wat?
Ik knijp hard in mijn arm in de hoop dat ik dan wakker word.
René Romijn