Een tijdje terug voerde een plaatselijk grootgrutter een actie met plakplaatjes over de geschiedenis van Drachten. Er hoorde ook een boek bij. Bij elke 10 euro aan boodschappen kreeg je 4 plaatjes. Maar er moesten 175 verschillende plaatjes in dat boek komen. Kunt u uitrekenen hoeveel boodschappen je op zijn minst moest doen om dat boek vol te krijgen! Toch is het ons gelukt. Met behulp van een buurvrouw, een bevriend stel, onze huishoudelijke hulp en de krantenbezorgster die veel contacten in de wijk heeft. Samenwerking. Dit was maar klein (wel een mooi boek geworden trouwens) maar mensen zijn hiertoe in staat en ze vinden het nog leuk ook. Poetin viel met een vernietigingsmachine met ongehoorde wreedheid Oekraïne binnen en veroorzaakte een tsunami van vluchtelingen. Maar zie daar: uit het niets schoten aan de Poolse grens allerlei organisaties en vrijwilligers te hulp om die vluchtelingen op te vangen. (helaas niet de Afrikaanse en Indiase studenten…) In Nederland werden er spontaan allerlei acties opgezet voor het inzamelen van hulpgoederen. Particulieren reden naar de Pools-Oekraïense grens om vluchtelingen op te halen. Stelden zelfs woonruimte beschikbaar. Samenwerking.

Soms is de mens een grote egoïst, soms lijkt hij ook wel wat op de mieren: allen samen voor één doel. Ik denk dat samenwerking ook beter voelt dan egoïsme. Misschien zijn wij ten diepste toch wel sociale dieren. Dat vergeten wij alleen nog al eens in het stemhokje. Uit verkiezingen komen toch wel vaak overwinnaars die maar voor één groep opkomen: de eigen. Vreemd eigenlijk.

Enfin, toen ik dat plaatjesboek over Drachten doorbladerde kwam ik ook de Grote Kerk tegen. En opeens kreeg ik een hele rare gedachte: waarom heet dat gebouw eigenlijk ‘Grote Kerk’? Zo bijzonder groot is het toch niet? Waarom heeft het niet een mooie veelbetekenende naam zoals die oude kerken in Groningen en Leeuwarden? En een nog gekkere gedachte: Waarom geven wij ‘ons’ gebouw niet alsnog een naam? Eéntje die past bij Drachten, bij ‘ons’ geloof en bij het gebouw? Een naam ook die het ‘samen’ laat uitkomen. Gek hè, zo’n gedachte!

René Romijn

Lichtstad
De nachtvorst heeft rijp over de velden uitgestrooid. Het lage zonlicht streelt de ijskristallen tot ze flonkeren als diamanten. Een wondere wereld waar ik nu in loop. Opeens moet ik aan een oud lied denken uit mijn jeugd: ’Lichtstad met uw paarlen poorten’. Ik wil die paarlen ook niet voor de zwijnen werpen maar ik vind diamanten toch mooier. Zeker als ze zomaar op de grond liggen.
In dé Lichtstad van Europa, Parijs, werd enkele jaren geleden te veel licht ontstoken: de Notre Dame, dat monument van gotiek en geloof, stond in lichterlaaie. Met bovenmenselijke in-
spanning wist de brandweer te voorkomen dat het hele gebouw zou instorten. Wat een ‘lichtbeelden’ gaf dat! Jaren voor die brand sloot het Urker Mannenkoor een concert af in die enorme kerk in Parijs (in klederdracht!) met dat lied: ‘Lichtstad met uw paarlen poorten.’ Ge-
woon in het Nederlands. De Parijzenaren hadden daar dus niet veel aan. Maar de zangers waren zichtbaar aangedaan door de woorden en melodie van dat lied. Zij zongen over een hemels Jeruzalem.
In onze eigen lichtstad, Eindhoven, is inmiddels het licht gedoofd. Philips heeft zijn lichtdivisie (alsof het een legeronderdeel is…) afgestoten. Zij denken in deze tijd meer geld te kunnen verdienen met medische apparatuur. Dat lukt nog niet altijd goed (apneu-apparaten) maar het licht is inmiddels uitgeblazen. Onze peertjes komen nu ergens anders vandaan. Zal wel uit China zijn.
Licht kan schitterend zijn, licht kan levensgevaarlijk zijn en licht kan doven. Het lied van het Urker Mannenkoor gaat over het verlangen naar een hemels Jeruzalem. Daar moet het wel licht zijn: geen rouw, geen tranen, maar een liefdesstem. Ikzelf zoek zo’n Jeruzalem meer hier op aarde. En soms vind ik het! In de natuur, in het zonlicht door glas-in- loodramen, in het licht in de ogen van mensen. Ik besef dan dat ook dat licht kwetsbaar is. De rijp kan smelten, het vuur kan verteren en het licht in ogen kan breken. Maar het visioen blijft. En houdt mijn lichtje brandende.

René Romijn

Misschien

De beroemde Italiaanse astronoom Galilei (1564-1642) liep in zijn tijd ook al tegen de absurditeit van sommige meningen aan. Hij had zelf een (de 1e?) telescoop gebouwd, had daarmee naar de planeet Jupiter gekeken en was tot de conclusie gekomen dat er vier manen om Jupiter draaiden. Gewoon, omdat hij ze gezien had. Maar in zijn tijd geloofden de kerkelijke hotemetoten nog dat de aarde in het middelpunt stond van ons zonnestelsel en dat dus alles om de aarde draaide. Ook de zon en de andere planeten. Zij meende dat het zo in Genesis stond.
Maar ja, Galilei zag vier stippen om Jupiter draaien en dus niet om de aarde. Op een gegeven moment maakte hij zijn ontdekking bekend en toen ontstond er tumult. Galilei was een ketter want hij trok de officiële leer van de kerk in twijfel.
Galilei, overtuigd als hij was van zijn wetenschappelijke ontdekking, nodigde de prelaten uit om door zijn telescoop te komen kijken. Dan konden zij met eigen ogen de manen van Jupiter zien. Maar dat deden de prelaten niet, dat was niet nodig volgens hen, zij wisten wel hoe de kosmos in elkaar zat. En dus keken zij niet met eigen ogen.
Tegenwoordig heb je mensen die het bestaan van het covidvirus ontkennen. Medici zeggen tegen die mensen: ‘Kom dan bij mij op de IC kijken.’ Of: ‘kom dan bij ons in het laboratorium kijken door de microscoop ‘. Maar net als de prelaten in de tijd van Galilei doen zij dat niet want zij weten dat het covidvirus niet bestaat. Hoe dan? Nou, gewoon.
En wij maar denken dat wij nu in de 21e eeuw alle bijgeloof achter ons gelaten hebben. Dat wij nu allen verlicht zijn door de wetenschap. Nee dus. Hoe kan dat toch? Wij breken er ons hoofd over maar snappen het niet. De mens blijkt weer eens een wonderlijk wezen. De ratio is een keuze. En vaccinatie bij een epidemie niet een vanzelfsprekendheid.
Ouders, geef uw kinderen op jonge leeftijd een telescoopje. Of een microscoop. Leer ze spelenderwijs dat kijken en meten is weten. Hun verwondering over de schepping zal er niet minder om zijn. Integendeel. Maar dan leren zij in elk geval dat zelf kijken heel belangrijk is. Misschien kunt u ze zo behoeden voor absurde meningen die nergens op gebaseerd zijn.
Misschien...
René Romijn

Stuur
In een grijs verleden heb ik theologie gestudeerd en kon mij daarna theoloog noemen. Dat woord ‘theoloog’ kun je vertalen met ‘godgeleerde’. Nou, dat voelde ik mij niet omdat ik juist in de theologie geleerd heb dat wij maar heel weinig kunnen weten over het ‘zijn’ van God.
Daarna ben ik jarenlang godsdienstleraar geweest in het middelbaar onderwijs. Dat klinkt al wat minder pretentieus dan godgeleerde. Ik oefende met jongeren in denken en spreken over geloven met behulp van woorden, van beelden, van muziek, film. Heel vrij en heel open. Sommige jongeren vonden dat bevrijdend, andere bedreigend. Spreken en denken over God is immers altijd spannend.
Nog later ging ik gedichten schrijven, ook over Bijbelse figuren en verhalen. Ik vond dat heel intrigerend: proberen het onnoembare, de Onnoembare, te vatten in woorden en beelden. Nooit expliciet (dat had ik al als theoloog geleerd), maar wel zo’n beetje als Elia die, als hij God in de woestijn ontmoet niets kan zien en alleen het suizen hoort van een zachte bries. Zoiets als het lispelen van bladeren in de bomen.
En uiteindelijk ben ik ook nog opa geworden. Dan ga je nog weer anders tegen de dingen aankijken. Je gaat je afvragen hoe het je kleinkinderen zal vergaan in een godloze wereld die maar al te vaak ontaardt in een goddeloze wereld. Het terrein van de geweldenaar, de egoïst en de uitbuiter. Zullen mijn kleinkinderen nog een stuur vinden in de oeroude woorden en beelden van dat Boek?
Ik krijg een appje van mijn dochter over haar dreutel van 5 jaar die naar de televisie zit te kijken. Een kinderprogramma over Pinksteren. Denkrimpels in haar jonge voorhoofd. Dan komt haar reactie met vraagtekens: ’Dus de sleutel naar de hemel zit eigenlijk in je hart? En we hebben allemaal een vuurtje van binnen? Gaat dat ooit uit? Ik heb het ook warm van binnen…maar dat is de koorts zeker?’ Zij was namelijk een beetje ziek. Als opa voelde ik mij een beetje geruster. Kunt u dat volgen?
René Romijn

Ik kom wel eens in Moddergat. Die naam klinkt bepaald niet als een belofte en dat wil ik ook maar zo houden. Dan komt daar misschien niet te veel volk op af. Je kunt daar de Waddendijk op klimmen en bovenop ontdek je dan een wonder: het lijkt daar alsof je aan het eind van de wereld staat. Van links tot rechts, zover je oog reikt, zie je Waddenzee met een imponerende hoeveelheid lucht erboven. In de verte aan de horizon zie je nog streepjes van de Waddeneilanden. Maar het lijkt wel alsof je daar gewoon overheen kunt kijken. Een onbelemmerde verte. Het einde van de wereld.
Vroeger dacht men dat de aarde plat was. En dan kwam je bij de rand van de aarde in gevaar: je kon er zomaar afvallen. Nu weten wij dat de aarde rond is. En dat je daar niet af kunt vallen. Toch ook een gek idee! Bij het Wad vloeien al die gedachten weg. Ik kijk en zie wat oneindigheid is. Ik heb genoeg aan de verbluffende schoonheid van de natuur.
Voor mij is Moddergat een soort pelgrimsoord. Ja, nou moet het niet gekker worden! Met zo’n naam?! Ja, toch wel. Je kunt daar het grote niets in lopen. Een heel eind zelfs over een smal dijkje dat recht het Wad insteekt. Je kunt er éénworden met het blauw of met het grijs. Je kan er het vermoeden krijgen van Iets dat groter is dan jijzelf. En dat kan daar overweldigend veel zijn.
Zo sta ik daar wat te mijmeren over grote dingen als er in de verte een bootje aankomt. Dat gebeurt daar wel vaker, maar die varen dan richting Lauwersoog, naar de haven. Dit bootje komt mijn kant uit. Een plat schuitje, een rubberboot? Zie ik daar nou allemaal mensen op zitten? Ik blijf kijken en glij uit mijn droom over deze prachtige wereld. Zo een boze droom in. Vluchtelingen! O jee, wat nu? Ze varen niet alleen het Wad op maar ook mijn wereld binnen. Dit is niet één van die verre kusten, dit is Moddergat! En ik sta erbij en ik kijk ernaar. Laat ik het over aan de marechaussee? Die zal toch wel snel gealarmeerd worden. Of doe ik zelf wat?
Ik knijp hard in mijn arm in de hoop dat ik dan wakker word.
René Romijn